• Газеты, часопісы і г.д.
  • Кароткая граматыка нідэрландскай мовы

    Кароткая граматыка нідэрландскай мовы


    Выдавец: Радыёла-плюс
    Памер: 116с.
    Мінск 2010
    20.79 МБ
    б)	асобная група няправільных дзеясловаў: hebben had (hadden) gehad (мець), zijn was (waren) geweest (быць), worden werd geworden (рабіцца), kopen kocht — gekocht (купляць), zoeken zocht -gezocht (шукаць), gaan ging gegaan (ісці, хадзіць), staan stond gestaan (стаяць), doen deed gedaan (рабіць), brengen bracht gebracht (прыносіць), denken dacht gedacht (думаць).
    ЗАУВАГА: нідэрландскія дзеясловы могуць утварацца з дапамогай ненаціскных неаддзяляльных (be-, ge-, her-, ont-, ver-, ve-, ronti інш.) i націскных аддзяляльных (af-, binnen-, heen-, д	in-, na-, op-, rond-, terug-, uit-, voorbij-, vooruit-, weg-
    |	i да т.п.) прыставак. Некаторыя прыстаўкі могуць быць
    неаддзяляльнымі або аддзяляльнымі (aan-, achter-, door-,
    * mis-, om-, onder-, over-, vol-, voor-, weer-). Пры ўжыванні дзеясловаў з аддзяляльнымі прыстаўкамі ў цяперашнім або простым прошлым часе гэтыя прыстаўкі ставяцца ў канцы сказа. Параўнайце:
    Mijn horloge loopt wat achter (дзеяслоў achterloperi).
    Мой гадзіннік крыху спяшаецца.
    Dat kwam vaak voor (дзеяслоў vóorkomen).
    Гэта здаралася часта.
    Табліца моцных дзеясловаў і дзеясловаў асобага тыпу спражэння нідэрландскан мовы
    Інфінітыў
    Цяперашні час
    Просты прошлы час
    Дзеепрыметнік 2
    
    адз. лік
    MH. ЛІК
    адз. лік
    MH. ЛІК
    
    zijn
    ben, bent, is
    zijn
    was
    waren
    geweest
    hebben
    heb, hebt/ heeft, heeft
    hebben
    had
    hadden
    gehad
    zullen
    zal, zal / zult, zal
    zullen
    zou
    zouden
    —
    kunnen
    kan, kan / kunt, kan
    kunnen
    kon
    konden
    gekund
    mogen
    mag, mag, mag
    mogen
    mocht
    mochten
    gemogen
    willen
    wil, wil(t), wil
    willen
    wou
    (wilde)
    wouden (wilden)
    gewild
    Заўвага: дзеясловы кйппеп (магчы, умець), mogen (магчы, мець права), willen (хацець), а таксама rnoeten (мусіць; быць навінным) выяўляюць стаўленне таго, хто гаворыць, да дзеяння ці стану, выражаных інфінітывам (без часціцы te), і называюццца мадальнымі. Параўнайце: Jan кап lezen.
    Ян умее чытаць.
    Hij w°u wiskundige werden.
    Ён хацеў стаць матэматыкам.
    Mag ік Ыппепкотеп?
    Ці можна мне ўвайсці?
    У выпадку, калі пасля мадальнага дзеяслова стаіць дзеяслоў з аддзяляльнай прыстаўкай, у даданых сказах мадальны дзеяслоў можа стаяць паміж аддзяляльнай прыстаўкай і коранем дзеяслова, напрыклад:
    Тоеп ік vanmorgen ор wou staan, had ік ееп ontzettende tandpijn.
    Калі я сёння раніцай збіраўся ўставаць, у мяне жахліва балеў зуб.
    Інфінітыў
    Просты прошлы час
    Дзеепрыметнік 2
    
    адз. лік
    MH. ЛІК
    
    bakken
    bakte
    bakten
    gebakken
    bannen
    bande
    banden
    gebannen
    barsten
    barstte
    barstten
    gebarsten
    bederven
    bedierf
    bedierven
    bedorven
    bedriegen
    bedroog
    bedrogen
    bedrogen
    beginnen
    begon
    begonnen
    begonnen
    behangen
    behangde
    behangden
    behangen
    bergen
    borg
    borgen
    geborgen
    bevelen
    beval
    bevalen
    bevolen
    bezwijken
    bezweek
    bezweken
    bezweken
    bidden
    bad
    baden
    gebeden
    bieden
    bood
    boden
    geboden
    bijten
    beet
    beten
    gebeten
    binden
    bond
    bonden
    gebonden
    blazen
    blies
    bliezen
    geblazen
    blijken
    bleek
    bleken
    gebleken
    blijven
    bleef
    bleven
    gebleven
    blinken
    blonk
    blonken
    geblonken
    braden
    braadde
    braadden
    gebraden
    breken
    brak
    braken
    gebroken
    aanbreken
    brak aan
    braken aan
    aangebroken
    brengen
    bracht
    brachten
    gebracht
    brouwen
    brouwde
    brouwden
    gebrouwen
    buigen
    boog
    bogen
    gebogen
    denken
    dacht
    dachten
    gedacht
    dingen naar
    dong naar
    dongen naar
    gedongen naar
    doen
    deed
    deden
    gedaan
    dragen
    droeg
    droegen
    gedragen
    drijven
    dreef
    dreven
    gedreven
    dringen
    drong
    drongen
    gedrongen
    binnendringen
    drong binnen
    drongen binnen
    binnengedrongen
    drinken
    dronk
    dronken
    gedronken
    verdrinken
    verdronk
    verdronken
    verdronken
    druipen
    droop
    dropen
    gedropen
    afdruipen
    droop af
    dropen af
    afgedropen
    duiken
    dook
    doken
    gedoken
    dwingen
    dwong
    dwongen
    gedwongen
    eten
    at
    aten
    gegeten
    fluiten
    floot
    floten
    gefloten
    hangen
    hing
    hingen
    gehangen
    heffen
    hief
    hieven
    geheven
    helpen
    hielp
    hielpen
    geholpen
    heten
    heette
    heetten
    geheten
    hijsen
    hees
    hesen
    gehesen
    hoeven
    hoefde
    hoefden
    gehoeven
    houden
    hield
    hielden
    gehouden
    ophouden
    hield op
    hielden op
    opgehouden
    houwen
    houwde
    houwden
    gehouwen
    jagen
    joeg
    joegen
    gejaagd
    kiezen
    koos
    kozen
    gekozen
    kijken naar
    keek naar
    keken naar
    gekeken naar
    klimmen
    klom
    klommen
    geklommen
    klinken
    klonk
    klonken
    geklonken
    kluiven
    kloof
    kloven
    gekloven
    knijpen
    kneep
    knepen
    geknepen
    kopen
    kocht
    kochten
    gekocht
    krijgen
    kreeg
    kregen
    gekregen
    krimpen
    kromp
    krompen
    gekrompen
    kruipen
    kroop
    kropen
    gekropen
    zich kwijten van
    kweet zich
    van
    kweten zich van
    zich gekweten van
    lachen
    lachte
    lachten
    gelachen
    laden
    laadde
    laadden
    geladen
    laten
    liet
    lieten
    gelaten
    lezen
    las
    lazen
    gelezen
    liegen
    loog
    logen
    gelogen
    liggen
    lag
    lagen
    gelegen
    lijden (aan)
    leed (aan)
    leden (aan)
    geleden (aan)
    overlijden
    overleed
    overleden
    overleden
    lijken op
    leek op
    leken op
    geleken op
    lopen
    liep
    liepen
    gelopen
    doórlopen
    liep door
    liepen door
    doorgelopen
    doorlópen
    doorliep
    doorliepen
    doorlopen
    aflopen
    liep af
    liepen af
    afgelopen
    mislopen
    liep mis
    liepen mis
    misgelopen
    malen
    maalde
    maalden
    gemalen
    melken
    molk
    molken
    gemolken
    meten
    mat
    maten
    gemeten
    mijden
    meed
    meden
    gemeden
    moeten
    moest
    moesten
    gemoeten
    nemen
    nam
    namen
    genomen
    nijgen
    neeg
    negen
    genegen
    ontginnen
    ontgon
    ontgonnen
    ontgonnen
    ontluiken
    ontlook
    ontloken
    ontloken
    pluizen
    ploos
    plozen
    geplozen
    prijzen
    prees
    prezen
    geprezen
    raden
    raadde
    raadden
    geraden
    verraden
    verried
    verrieden
    verraden
    rijden
    reed
    reden
    gereden
    rijgen
    reeg
    regen
    geregen
    rijten
    reet
    reten
    gereten
    rijzen
    rees
    rezen
    gerezen
    roepen
    riep
    riepen
    geroepen
    ruiken
    rook
    roken
    geroken
    scheiden
    scheidde
    scheidden
    gescheiden
    schelden
    schold
    scholden
    gescholden
    schenden
    schond
    schonden
    geschonden
    schenken
    schonk
    schonken
    geschonken
    scheppen
    shiep
    schiepen
    geschapen
    scheren
    scheerde
    scheerden
    Geschoren
    schieten
    schoot
    schoten
    Geschoten
    doorschieten
    schoot door
    schoten door
    doorgeschoten
    schijnen
    scheen
    schenen
    1 .geschenen
    2. geschenen
    verschijnen
    verscheen
    verschenen
    verschenen
    schijten
    scheet
    scheten
    gescheten
    schrijven
    schreef
    schreven
    geschreven
    schrikken
    schrok
    schrokken
    geschrokken
    -afschrikken
    schrikte af
    schrikten af
    afgeschrikt
    schuilen
    school
    scholen
    gescholen
    schuiven
    schoof
    schoven
    geschoven
    slaan
    sloeg
    sloegen
    geslagen
    slapen
    sliep
    sliepen
    geslapen
    slijpen
    sleep
    slepen
    geslepen
    slijten
    sleet
    sleten
    gesleten
    slinken
    slonk
    slonken
    geslonken
    sluipen
    sloop
    slopen
    geslopen
    sluiten
    sloot
    sloten
    gesloten
    smelten
    smolt
    smolten
    gesmolten
    smijten
    smeet
    smeten
    gesmeten
    snijden
    sneed
    sneden
    gesneden
    snuiten
    snoot
    snoten
    gesnoten
    snuiven
    snoof
    snoven
    gesnoven
    spannen
    spande
    spanden
    gespannen
    spijten
    speet
    speten
    gespeten
    spinnen
    spon
    sponnen
    gesponnen
    splijten
    spleet
    spleten
    gespleten
    spreken
    sprak
    spraken
    gesproken
    springen
    sprong
    sprongen
    gesprongen
    spruiten
    sproot
    sproten
    gesproten
    spuiten
    spoot
    spoten
    gespoten
    staan
    stond
    stonden
    gestaan
    ontstaan
    ontstond
    ontstonden
    ontstaan
    steken
    stak
    staken
    gestoken
    oversteken
    stak over
    staken over
    overgestoken
    stelen
    stal
    stalen
    gestolen
    sterven
    stierf
    stierven
    gestorven
    stijgen
    steeg
    stegen
    gestegen
    stijven
    steef
    steven
    gesteven
    stinken
    stonk
    stonken
    gestonken
    er instinken
    stonk erin
    stonken erin
    er ingestonken
    stoten
    stootte
    stootten
    gestoten
    strijden
    streed
    streden
    gestreden
    strijken
    streek
    streken
    gestreken
    neerstrijken
    streek neer
    streken neer
    neergestreken
    stuiven
    stoof
    stoven
    gestoven
    treden
    trad
    traden
    getreden
    aftreden
    trad af
    traden af
    afgetreden
    binnentreden
    trad binnen
    traden binnen
    binnengetreden
    optreden
    trad op
    traden op
    opgetreden
    optreden tegen
    trad op tegen
    traden op tegen
    opgetreden tegen
    treffen
    trof
    troffen
    getroffen
    trekken
    trok
    trokken
    getrokken
    optrekken met
    trok op met
    trokken op met
    opgetrokken met
    vertrekken
    vertrok
    vertrokken
    vertrokken
    vallen
    viel
    vielen
    gevallen
    vangen
    ving
    vingen
    gevangen
    varen
    voer
    voeren
    gevaren
    vechten
    vocht
    vochten
    gevochten
    verdrieten
    verdroot
    verdroten
    verdroten
    verdwijnen
    verdween
    verdwenen
    verdwenen
    vergeten+
    vergat
    vergaten
    vergeten
    verliezen
    verloor
    verloren
    verloren
    vinden
    vond
    vonden
    gevonden
    vlechten
    vlocht
    vlochten
    gevlochten
    vliegen
    vloog
    vlogen
    gevlogen
    vouwen
    vouwde
    vouwden
    gevouwen
    vragen
    vroeg
    vroegen
    gevraagd
    vreten
    vrat
    vraten
    gevreten
    vriezen
    vroor
    vroren
    gevroren
    -bevriezen
    bevroor
    bevroren
    bevroren
    vrijen
    vree / vrijde
    vreeën / vrijden
    gevreeën / gevrijd
    wassen
    waste
    wasten
    gewassen
    wegen
    woog
    wogen
    gewogen
    werpen
    wierp
    wierpen
    geworpen
    werven
    wierf
    wierven
    geworven
    weten
    wist
    wisten
    geweten
    weven
    weefde
    weefden
    geweven
    wijken
    week
    weken
    geweken
    wijten
    weet
    weten
    geweten
    wijzen (naar)
    wees (naar)
    wezen (naar)
    gewezen (naar)
    winden
    wond
    wonden
    gewonden
    winnen
    won
    wonnen
    gewonnen
    worden
    werd
    werden
    geworden
    wrijven
    wreef
    wreven
    gewreven
    wringen
    wrong
    wrongen
    gewrongen
    zeggen
    zei
    zeiden
    gezegd
    zenden
    zond
    zonden
    gezonden
    zien
    zag
    zagen
    gezien
    (neer)zijgen
    zeeg neer
    zegen neer
    neergezegen
    zingen
    zong
    zongen
    gezongen
    zinken
    zonk
    zonken
    gezonken
    zinnen op
    zon op
    zonnen op
    gezonnen op
    zitten
    zat
    zaten
    gezeten
    zoeken (naar)
    zocht (naar)
    zochten (naar)
    gezocht (naar)
    zuigen
    zoog
    zogen
    gezogen
    zuipen
    zoop
    zopen
    gezopen
    zwelgen
    zwolg
    zwolgen
    gezwolgen
    zwellen
    zwol
    zwollen
    gezwollen
    zwemmen
    zwom
    zwommen
    gezwommen
    zweren
    zwoer
    zwoeren
    gezworen
    zwerven
    zwierf
    zwierven
    gezworven
    zwijgen
    zweeg
    zwegen
    gezwegen
    Зваротныя дзеясловы
    Спражэнне зваротных дзеясловаў
    У нідэрландскай мове зваротныя дзеясловы ва ўсіх часавых формах, станах і ладах маюць пры сабе зваротныя часціцы, кожная з якіх адпавядае пэўнай асабовай форме. Для 1-й асобы адз. ліку гэта часціца те (паралельная форма mij), для 1-й асобы мн. ліку ons, для 2-й асобы адз. ліку je (пры ўжыванні займенніка таксама і ў мн. ліку й ўжываецца часціца й або zich), для 2-й асобы мн. ліку з займеннікам jullie, для 3-й асобы адз. і мн. ліку, а таксама для інфінітыва ў самастойным ужытку zich. Напрыклад: